De eigenaar van de groeve

Rond de rivieren Agger, Leppe en Sülz was de Grauwacke eeuwenlang een belangrijk bouwmateriaal dat werd gebruikt voor de bouw van putten, funderingen en keldergewelven. In de streek rond Lindlar was er een dicht netwerk van kleine groeven. In de plaatselijke dialecten werden ze ‘Kauter’ genoemd. Boeren, die zowel eigenaar van een groeve waren, maar ook werkten als arbeiders en metselaars, dolven hier de steen die ze nodig hadden.

Documenten uit 1633 tonen aan dat er toen al op de Brungerst Grauwacke commercieel werd gedolven. In dat jaar sloot pastoor Gerhard Curmann samen met Adolff Moller en Chrest Foß, leden van het kerkbestuur, een overeenkomst met dakdekker Merten uit Wetter bij Marienheide. Voor de noodzakelijke werkzaamheden aan de parochiekerk Sint-Severin moest de dakdekker de plaatselijke steen van ‘de Brunhorst’ gebruiken. Het begin van de steengroeven is vermoedelijk van een veel oudere datum, maar de geschiedenis van het Bergische Land biedt hierover geen opheldering.

De slechte wegen maakten heel lang het vervoer van de grauwake naar de steden aan de Rijn, Ruhr en Wupper vrijwel onmogelijk. Alleen met de grootst mogelijke krachtsinspanning konden de paarden de zware karren over de heuvels trekken. De aanleg van nieuwe wegen door de dalen rond 1850 bracht eindelijk verbetering. In die tijd woonden er ongeveer 50 zelfstandige steenhouwers en hun gezellen in Lindlar. Hier produceerden zij sierlijk uitgewerkte grafkruizen, doopvonten en wapenstenen. Veel families uit Lindlar, met namen als Bremer, Klug, Lob of Offermann, zijn al generaties lang nauw verbonden met de Grauwacke. Een aantal steenhouwers waren zelfs betrokken bij de bouw van de Dom van Keulen. Steeds weer vestigden zich ook arbeiders van buiten de regio aan de oevers van de Lennefe. In de afgelopen 300 jaar vermelden oude bronnen meestersteenhouwers afkomstig uit Beieren, van de Moezel en uit de Palts, maar ook uit België, Frankrijk en Nederland.

Vanaf 1871 zorgde de industrialisatie in het Duitse keizerrijk voor een unieke, economische bloei. De bouw van fabrieken en woningen voor arbeiders waren nieuwe afzetmogelijkheden voor de stenen uit Lindlar die in een vierkant formaat waren gehouwen. Naarmate de industrialisering toenam, ontstond er ook een steeds dichter netwerk van wegen en spoorverbindingen in de Pruisische provincie aan de Rijn. De Grauwacke werd gebruikt als ballastlaag voor wegen en spoorlijnen, als grind en split voor lanen en wegen en voor de bestrating van boulevards en straten in de industriesteden die tot bloei kwamen.

De nieuwe afzetmarkten beloofden hoge opbrengsten met als gevolg dat er al snel nieuwe steengroeven rond Lindlar, Gummersbach en Marienheide werden geopend. In 1874 ontstond er een eerste bedrijf in Gogarten bij Wipperfürth. Verdere bedrijven volgden, zoals in 1878 in Alperbrück bij Wiehl, 1882 in Felsenthal bij Lindlar, 1892 in Talbecke bij Gummersbach en in 1893 in Kotthausen bij Marienheide. Vooral de snelle en efficiënte massaproductie met gebruik van machines speelde een centrale rol bij deze ontwikkeling. Zelfs het afval dat voorheen onbenut bleef, kon in breekinstallaties worden verwerkt tot steenslag die met winst aan de man werd gebracht.

Voor de Eerste Wereldoorlog was er ver buiten de grenzen van het Duitse Rijk vraag naar Grauwacke uit het Bergische Land. Maar de internationale concurrentie was alert en naast het basalt uit het Westerwald, verscheen ook Belgische zandsteen en Zweeds graniet op de markt waar een felle concurrentie heerste. Al in 1907 werd er meer dan 600.000 ton aan voordelige natuursteen geïmporteerd, grotendeels via de havens. De eigenaren van de steengroeven reageerden met de modernisering van hun bedrijven. Een eerste stap was de introductie van pneumatische hamers. Maar zelfs protestbrieven van meerdere pagina’s aan het Ministerie van Economische Zaken over vermeende minderwaardige stenen uit het buitenland leverden geen verbetering op van de precaire marktpositie van de groeven.

De opdrachten voor bewerkte stenen namen steeds verder af. Ook naar massaproducten als straatstenen, steen voor ballastlagen en steenslag was er minder vraag. Toch had het Rheinische Provinzialstraßenverband, de organisatie voor wegenbouw en -onderhoud en voorloper van de huidige organisatie Landesbetrieb Straßen NRW (Noordrijn-Westfalen, vgl Nederlandse Rijkswaterstaat) nog steeds ruim 300,0000 ton Grauwacke nodig voor de uitbreiding van het wegennet. Maar naarmate er meer auto’s, motorfietsen en vrachtwagens verschenen, kwamen er op den duur steeds meer asfalt- of teerwegen die geschikter waren voor de nieuwe voertuigen.

Desondanks bood de steengroeve van de Bergisch-Märkische Steinindustrie op de Brungerst aan het begin van de jaren 1920 nog werk aan meer dan 250 mensen. Door de economische crisis van 1929 verloren de meesten hun baan. Het waren de projecten voor autosnelwegen van de Nationaalsocialisten die vanaf 1935 geleidelijk verbetering brachten voor de noodlijdende steengroeven. In de daaropvolgende jaren werden heel wat bruggen en steunmuren gebouwd of bekleed met Grauwacke uit het Bergische Land. Op de Brungerst waren er tal van mensen die zich uitsluitend bezig hielden met het splijten van stenen tot de exacte formaten die nodig waren voor bouwwerken of bekledingen.

Tijdens de beide wereldoorlogen moesten krijgsgevangen en buitenlandse dwangarbeiders het gevaarlijke werk in de steengroeven doen. Meestal hadden ze geen ervaring, de verzorging was slecht en de arbeidsomstandigheden waren mensonwaardig. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er in minstens drie steengroeven, in Gummersbach, Marienheide en Wiehl, kampen voor meer dan 800 dwangarbeiders.

In 1933 was er op het terrein van de vroegere poetskatoen fabriek in Wuppertal-Kemma voor korte tijd een ‘ongeregeld concentratiekamp’ van de SA (Sturmabteilung, paramilitaire organisatie van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij, NSDAP). In het kamp werden meer dan 1.000 gevangenen ondergebracht. Het waren communisten, sociaal-democraten, vakbondsleden en andere politieke tegenstanders van de NSDAP. Velen van hen moesten onder toezicht van sadistische opzichters werken als dwangarbeiders in de steengroeven in de omgeving.